De bezieler van het project is E.P. Thienpont. Het was zijn moeder die de eerste collegeboot in 1933 schonk aan de school. Tot 1948 werd er gretig gebruik gemaakt van deze ontspanningsmogelijkheid met talrijke deugddoende herinneringen tot gevolg. Elke oud-leerling die de kans had om in die periode met de roeiboot te varen, kijkt nog steeds met enthousiasme terug op die periode.
Opdat onze roerganger niet zou vergeten geraken, willen we hem graag de plaats geven die hij verdient.

Uit het tijdschrift JEZUIETEN jaargang 50 nr 6
Een ridder zit op zijn strijdros. Pater Louis Thienpont blijft geassocieerd met de zware motorfiets waarop hij onze Vlaamse gewesten heeft doorkruist. Evenzeer met zijn minzame lach en vrolijk twinkelende ogen. Zoeken wij dieper naar het geheim van zijn leven, dan vinden wij het antwoord in de titel van een door hem samengesteld gebedenboekje : De Heer is mijn vreugde. Dàt was de rode draad die door heel zijn optreden liep. Hij strooide de vreugde rond die hij zelf had ontvangen.
Over zijn levensverhaal en, wat méér is, hoe hij de diverse fasen van binnen uit beleefde, zijn wij uitstekend ingelicht, dank zij een soort autobiografie die hij in 1982 opgesteld heeft en later nog bijgewerkt.
Vader was advocaat in Oudenaarde. Er waren 10 kinderen : zeven zonen en drie dochters. Louis, geboren op 2 juli 1897, herinnert zich nog zijn blije kindertijd, doorweven met gezinsgebed en godsdienstoefeningen in de kerk en op school. Alles werd met vanzelfsprekendheid “ondergaan” en “toch heeft het een onuitwisbare stempel op ons leven gedrukt”. Zijn roeping kwam spontaan naar boven. Op zekere dag, hij was toen vijftien, kwam hij onder een druilerige regen terug van een schoolwandeling in Aalst. Bij de Denderbrug ziet hij enkele haveloze jongens rondlopen. Plots komt een wazig beeld van Jezus in hem op : “Als ik mij daarvoor eens inzette?”. In een flits opgekomen en weer voorbij.
De humaniora doorloopt Louis, behalve het poësisjaar in Oudenaarde, op het jezuïetencollege in Aalst. Tegen het einde van de retorica, in 1916, vraagt zijn leraar, pater Bauwens, hem wat hij wil worden. Een vraag die moeder al heeft gesteld en waarop hij zonder veel nadenken geantwoord heeft : “Jezuïet”. Daags voor zijn intrede op 23 december 1916 vergeet hij naar huis te komen terwijl hij nog een paar landschapjes aan het schilderen is, een heel eind van huis weg. Tot een boer hem vraagt of hij hem soms met een lantaarn moet komen bijlichten. Met die intrede was er niet meer aandacht gemoeid, bekent hij, dan de zovele keren dat hij voor een paar maanden naar het internaat was getrokken. Voor hij om halfacht ’s avonds over de drempel van de Drongense Abdij stapt, heeft hij nog een laatste wereldse gedacht : “Het spel zal lang genoeg duren, kom, wij gaan eerst nog een pintje pakken”. Zijn pijp en tabak en een restje zakgeld laat hij achter bij zijn schoonbroer die hem uitgeleide doet : “De jezuïeten zijn al rijk genoeg”. Novicenmeester pater d’Alcantara staat hem achter de poort ongeduldig op te wachten.
Een jaar nadien wordt de abdij door de Duitsers bezet en moet het noviciaat uitwijken naar Alken. Het kleine boerderijtje is klein en niet berekend op zo’n invasie. Voedsel moet gesmokkeld worden en voor de rest : de buikriem aanhalen. Het junioraat, een soort grondige herhaling van de humaniora, begint in Namen en wordt na de wapenstilstand in Drongen voortgezet. Louis pakt alles met zo’n ijver aan dat hij overspannen raakt. Zijn oversten sturen hem naar Turnhout als surveillant, voor één jaar. Het worden er vier.
Filosofie in Leuven 1923-26. Het eerste halfjaar gaan de thesissen erin als koek, maar dan duikt die bliksemse vermoeidheid weer op. Louis noteert : “Ik heb mij lang minderwaardig gevoeld, het studeren ging mij niet af. De oversten moeten in mij andere gaven gezien hebben, een beetje gezond verstand en toewijding, zodat ze mij tot het priesterschap hebben toegelaten”. Dat beetje, dat zal wel heel wat geweest zijn. Met nieuwjaar in het derde jaar filosofie wordt hij surveillant in Mons. Een klein internaat, waar hij zich in zijn element voelt. Hij is de laatste Vlaming geweest die naar Wallonië werd gestuurd, hoewel de Belgische provincie nog lang niet gesplitst was.
Louis vraagt en verkrijgt Maastricht als theologicum. Hij ontvangt echter in Leuven de priesterwijding, van bisschop Ladeuze op 28 augustus 1929. Voor de familie komt dat beter uit : zijn “eremis” in de Pamelkerk in Oudenaarde valt samen met de gouden bruiloft van zijn ouders. Tijdens zijn derde proefjaar in Drongen 1930-31 met als instructor J.B.Herman, komt mama haar zoon beluisteren wanneer hij in een Gentse kerk de vasten-lijdensmeditaties leidt.
Zijn eerste opdracht als gevormd jezuïet is: tuchtprefect in Aalst, van 1931 tot 1939. Aan die prefectuur bewaren de toenmalige leerlingen, vooral de internen, de beste herinnering. Thienpont tracht een gemoedelijke sfeer te scheppen en slaagt daar aardig in. Toneelavonden die de leerlingen zelf organiseren, zondagse filmvoorstellingen, de obligate wandelingen af en toe vervangen door rolschaatsen op de betonweg naar Ninove of roeipartijen op de Dender. ’s Morgens onder het ontbijt leest Bonpapa, zijn bijnaam, het voornaamste nieuws uit de krant voor. Op zon- en feestdagen verdrijft een driekoppig banjo-ensemble, door hem opgericht, tijdens het diner het heimwee naar huis. Een hoogtepunt zijn de Aloysiusfeesten in Pausipone, het buitengoed in Mijlbeek. Eens heeft hij een zestal pony’s gehuurd. De kermisdieren galloperen dartel over de weide en menig jonge onervaren ruiter bijt in het zand. Tot de prefect op het lumineuze idee komt zitbanken in een cirkel te plaatsen en een grammofoon aan te zetten. De paardjes wanen zich in het vertrouwde circus en lopen mooi in de pas met de jeugdige jockeys veilig op de rug. Zoveel pedagogische innovaties, gedurfd voor die tijd, waarvoor de jongens van toen hem in lengte van dagen dankbaar zijn gebleven.

In 1939 wordt Louis overgeplaatst naar Lier. “Onderweg” vervangt hij gedurende vier maanden de prefect in Borgerhout, opgeroepen wegens de mobilisatie. In de Pallieterstad komt hij aan op 18 februari 1940, korte tijd voordat het Duitse leger ons land binnenvalt. Hij leidt er als overste het retraitehuis gedurende de hele oorlog, tot einde augustus 1945. Een zware opgave, maar ze berust in goede handen. Een retraitehuis is een klein bedrijf dat zowel stoffelijk als geestelijk moete blijven draaien. Hier heeft Louis zijn eigenlijke roeping ontdekt : predikant voor alle, hoofdzakelijk mannelijk publiek : boerenzoons, jonge arbeiders, collegejongens, bediende, werkgevers, pastoors. Soms staat hij er zo goed als moederziel alleen voor, vanaf het ochtendwekken tot het doven van de lichten.
Op 1 september 1945 zet hij het retraitewerk voort in Alken. Daar verblijft hij 12 jaar, waarvan zes als overste. Gemiddeld haalt hij 45 retraites per jaar. Is er een kalme periode binnenshuis, dan trekt hij naar de parochies. Hij ontwerpt een eigen formule : De week van de goedheid, telkens met vernieuwd succes gepreekt in meer dan honderd parochies. Na Alken volgen als standplaats Mechelen en Antwerpen (St-Ignatius) in 1957, Leuven in 1960, opnieuw Lier in 1964, Oostakker in 1968, Kortrijk in 1969. Graag gebruikt hij lichtbeelden om zijn publiek aan het denken en bidden te zetten. Op het einde beschikt hij over ruim duizend diapositieven. Dat is evenwel slechts de buitenkant. Wat de retraites, vooral de talloze Weken van de goedheid aan onze Vlaamse mensen gebracht hebben aan geloofsverdieping, is gewoon onschatbaar. “De mooiste jaren van mijn leven” noemt hij ze zelf. Tussendoor stelt hij een handig gebedenboekje samen, “Mijn geluksbron”, daarna bewerkt tot De Heer is mijn vreugde, waarvan er 18.000 vlot worden uitgedeeld. Let op de titels : goedheid, geluk, vreugde. Zij tekenen hem ten voeten uit : Louis Thienpont, de heraut van de blijde boodschap, een man die geluk uitstraalt.
Telkens als een retraite voor onze broeders aangekondigd wordt met pater Thienpont als leider, stromen de inschrijvingen binnen. Niemand kan het als hij : doen lachen en luisteren en … bidden, om de engelen vóór Gods troon jaloers te maken.
Het openbaar vervoer heeft zich niet aan hem verrijkt. Tot zijn vijftigste verplaatst hij zich per fiets, daarna op een motorfiets. Die is legendarisch geworden, alsmede de lederen verpakking waarin de rijder zich hult. Zelf beleeft hij een hels plezier las hij vertelt van die zuster portierster die de kloosterdeur vòòr zijn neus dichtslaat : “ Wij hebben geen konijnenvellen”, of van een receptioniste ergens in Frankrijk die hem doorverwijst naar “La descente des Routiers”. In 1977, hij werd toen tachtig, heeft hij zijn laatste motor, de vijfde in dertig jaar, verkocht. “Men mag Onze-Lieve-Heer niet uitdagen”, vond hij zelf, heel wijselijk.
Over zijn apostolaat vinden wij deze verhelderende toelichting : “Ik heb mij lang onzeker gevoeld, tot ik, predikend op mijn manier en niet zoals uit de boeken, zeer eenvoudig en echt menselijk en nu en dan geestig, de toehoorders kon boeien. Een kleine onzekerheid is mij toch bijgebleven, en dat is goed. Ik preekte hetzelfde, een beetje anders ingekleed, voor volksjongens als voor zusters, priesters en intellectuelen”. Over zijn succes, waar anderen falen, merkt hij nuchter op : “Ik ben mij bewust dat anderen meer talent hebben, en tevens verwonderd dat zij het niet beter kunnen verkopen”.
Van zijn 82ste af wordt zijn stap onzeker. Ook het spreken wordt moeilijk, zodat hij de kerkdienst moet opgeven. Ziekenbezoek wordt zijn hoofdapostolaat. Twee foldertjes, ‘Gelovige mensen = gelukkige mensen’ en ‘Avondbezinningen’, noemt hij een soort geestelijk testament. Hij vervaardigt gedichtjes bij geboorten en liedteksten voor huwelijken of jubilees en amuseert zich met een vroegere hobby : portrettekenen. Door huisbezoek of over de telefoon bewaart hij een veelvuldig contact met de familie en allerlei mensen in nood die bij hem nog een houvast zoeken.

De meeste van deze bezigheden houdt hij vol in Drongen waar hij in april 1986 zijn intrek heeft genomen. Niemand wil hij tot last zijn. Zijn belangstelling voor wat er in de Kerk en de wereld en de Sociëteit omgaat, en zijn geestkracht in het algemeen, blijven iedereen verbazen. Het levenseinde van Louis Thienpont doet denken aan een prachtige zonsondergang na een lange zomerdag. Hij stierf op 7 november 1992.